Gepubliceerd op 30-05-2019

Adders

betekenis & definitie

Familie: Viperidae Adders (Bitis, Cerastes, Echis, Vipera)

Bij de echte adders der oude wereld is de vervolmaking van het gifapparaat nog verder gegaan dan bij de eerder besproken gifslangenfamilies. De giftand van de adders is bijzonder lang, zo lang, dat er in de gesloten bek geen plaats meer was, als niet tevens het sterk verkorte bovenkaakbeen als een knipmes teruggeklapt kon worden. Bij een beet wordt het bliksemsnel opgericht en in de buit geslagen. Deze komt evenwel niet ver; meteen doet het gif zijn werk, verlamt en dood uiteindelijk de prooi. Vaak zal een gebeten muis nog zijn hol bereiken. Na een korte tijd begint de slang, heftig zijn tong in en uitstekend, heen en weer te kruipen, „proeft“ dadelijk het spoor van het gebeten dier en volgt het, tot hij de buit gevonden heeft. Na onderzoek van de haarrichting wordt het dan, de kop vooraan, verslonden.

De meeste adders zijn levendbarend. De oorspronkelijke soorten leggen eieren, waarvan de embryo’s min of meer reeds in een ver ontwikkeld stadium zijn.

De gewone adder, oorspronkelijk in Midden- en Noord-Europa wijd verbreid, is nu tot woeste gronden, heidevelden en hoogveengebieden teruggedrongen. Dankzij het feit, dat hij levendbarend is, is hij, evenals de levendbarende-hagedis, in het noorden tot de poolcirkel doorgedrongen, waar hij ondanks een rijk voedselaanbod slechts drie zomermaanden actief kan zijn. Van de Europese gifslangen is de zandadder wellicht de gevaarlijkste. Hij wordt 85 cm groot, en ook zijn gif is zeer werkzaam. Van Karinthië in het noorden is hij via de Balkan tot in Klein-Azië verbreid. Van Voor-Indië tot op Java vinden we russel’s-adder.

Daar muizen, zijn voornaamste voedsel, bijzonder talrijk voorkomen waar landbouw is, komt het in India vaak tot ongevallen door deze slang. Dodelijke gevolgen zijn er desondanks relatief zelden, want door een vakkundige en snelle behandeling met het juiste serum kunnen zij hoe langer hoe meer voorkomen worden.

In de woestijngebieden van Zuid-Azië en Noord-Afrika leeft de zandratelslang. Als waarschuwingsignaal maakt hij een sissend geluid, als hij de ruwe, schuin geplaatste schubben van de flanken tegen elkaar wrijft. Tot de Sahara en de Arabische kusten beperkt is de hoornadder, die meestal grote schubbenhorens op de oogschilden draagt. In tropisch Afrika zijn de adders voornamelijk door de soorten van het geslacht Bitis vertegenwoordigd. Hiertoe behoort de forse pofadder, wijd verbreid in de savanna’s van Afrika, en de neushoomadder, een bewoner van het Westafrikaanse oerwoud. De pofadder heeft zijn naam te danken aan de gewoonte om zich op te blazen als hij gestoord wordt, de neushoomadder aan twee naar voren springende schubben boven de neus.