Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Pasen

betekenis & definitie

Om Poaske eten wie aaier en stoet, / Dat ons 't haart doavert ien hoed. Men mocht vanouds met Pasen zo veel eieren eten als men wilde.

Door ze bijv. in koffie, uienschillen of lindebloesem te koken werden ze bruin, geel of rosé gemaakt; door ze met spekzwoerd in te wrijven werden ze glanzend. In de poaskestoeten, wittebroden van soms wel meer dan een meter lang, bakte men bijv. krenten, sukade, klontjes of stroop. Voor een spintestoet was een spint (vijf liter meel) gebruikt. De bakkers schonken hun vaste klanten een paasstoet. Ook at men met Pasen wel stoetkerels, haantjes en timpstoeten (timpkes). In de week voor Pasen ging (hier en daar tot na de oorlog) de slager met een versierde paakoe door het dorp om zijn waar aan te prijzen.

Er werden met Pasen allerlei spelletjes met eieren (bijv. eiertikken en lommerken) en noten (neutenschaiten) gespeeld. Arme kinderen liepen bedelommetochten met de Rommelpot en er werden (worden) paasvuren (jaarvuren) aangestoken. Ook de derde paasdag was een vrije dag, luie hillige dag genoemd, of lopeldag, omdat men dan lopersgoed, nette kleren, maar geen zondagsgoed droeg. Op eerste en tweede paasdag droeg men als het kon nieuwe kleren (poaskepronk). De zondag na Pasen heet Lutje Poaske, de daaropvolgende Piemeltje Poaske.Op het Hogeland wordt de jongen die op Goede Vrijdag als laatste op school komt voor poaskaai uitgescholden. Hij (de aaskejong of aaskepoester) kreeg vroeger een zak met as op de rug, waarop de kinderen dan met stokken sloegen. Er volgde een bedelommegong door het dorp waarbij bijv. gezongen werd: Aakepoester en Poaskaai bin opstoan, / Maggen wel weer noa her tou goan; / 't is mien aai, blift mien aai, / ’t Is mien golden poaskaai.

Zie ook Palmpasen.

Lit.: Ter Laan, Volksleven II, 118-120, 124; F. Schreiber, Paasgebruiken in de provincie Groningen en omstreken (Bedum 1990).