Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Ooievaar

betekenis & definitie

Gronings aaiber(d), vroeger algemene broedvogel, tot in de stad. Was zeer gezien omdat hij geluk zou brengen en het huis voor brand zou bewaren.

Gooit als huur voor 't nest het eerste jaar een tak, het tweede een ei, het derde een jong uit het nest. Daarna niets meer (Westerwolde). Ziet men in het voorjaar de eerste ooievaar en men heeft geld op zak, dan zal men dat het hele jaar hebben. Vliegt hij, dan zal men vlug en flink zijn, staat hij, dan sloom en traag. Een ooievaar aan de linkerkant zien tijdens een reis brengt evenwel ongeluk. Kinderen hebben meerdere scheldrijmpjes op de ooievaar, zoals: Aaiber, aaiber, laangepoot, / Slagt zien aigen kinder dood, en: Aaiber, aaiber, langbain, / Het zien voader of mouder nait zain, / Zien voader is dood, zien mouder is dood, / Kienderkes roupen om botter en brood; / Botter en brood is achter diek, / O wat wom zien kienderkes riek! Voor de ooievaar als kinderbrenger zie kinderen. Recent is het gebruik om bij een geboorte een nagemaakte ooievaar voor het huis te plaatsen. Lit.: NCW, 2; Ter Laan, Volksleven II, 113-114.