Veel kolken zijn, volgens het Volksgeloof, grondeloos diep. Er zou iets in verzonken zijn.
In de Meulenkolk bij Mussel een molen bijv., in 't Aailsgat bij ’t Oude Schip een boer met zijn wagen en een span paarden en in de Parrel achter het Noorderkerkhof in Groningen een boer met twee koeien. Vooral in Westerwolde, maar ook elders in Groningen, was de sage bekend van ‘De tijd is gekomen, maar de man is er niet’ (watergeesten). Ook andere sagenmotieven hebben kolken naar zich toegetrokken. Onder Blijham ligt in een kolk een niet te lichten schat in een ketel (verborgen schatten) en ’t Hengstegat bij Oterdum zou zijn ontstaan toen koning Radboud met zijn hengst over de Eems sprong. Twee kolken in Rommelskerken ontsprongen toen de duivel de klokken uit de kerk van Noordbroek daar heen gooide. Soms speelt hij er nog op, dan hoort men het rommelen.
Ook bij andere kolken waart hij rond, in de Duivelskolk tussen Noordhorn en Niekerk bijv. Een lichtje boven een kolk is een voorteken van een ongeluk, een sterfgeval of de bouw van een huis. Zie ook kinderen, spokerij, zeemeermin.
Lit.: Ter Laan. Volksleven II, 36, 37, 60, 84,119,133.