Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 19-09-2022

üben

betekenis & definitie

oefenen; studeren (voor piano enz.); sich üben, zich oefenen; Kritik üben, kritiek uitoefenen; Milde üben, Nachsicht üben, clementie betrachten; Rache üben, wraak nemen; Vergehung üben, vergelden; Verrat üben, verraad plegen; seinen Witz an einem üben, iem. voor de gek houden; was man 30 Jahre übte, muß so bleiben, wat men 30 jaar gewoon was te doen, moet zo blijven.