1. ellende; ballingschap; ins E'lend gehen, het vaderland verlaten; glänzendes E'lend, vergulde armoede; das graue E'lend, kater (stud.); das E'lend bauen, in den vreemde verblijven.
2. élend: ellendig, miserabel, rampspoedig; Elende(r), ellendeling; ongelukkige.