is een titel, die in onze Statenvertaling wordt weergegeven met viervorst. Herodes Antipas heet tetrach of viervorst van Galilea (Luc. 3 : 1; 3 : 19; 9 : 7; Hand. 13:1; Matth. 14 : 1), Filippus van Iturea en Trachonitis (Luc. 3 : 1), en Lysanias van Abilene (Luc. 3 : 1).
Oorspronkelijk beteekende deze naam: heerscher over een vierde deel van een land of provincie. Als zoodanig kwam hij een tijdlang tot zijn recht in Thessalië, en bij de Galaten.
Maar later verloor hij zijn strikt-etymologische beteekenis, en werd hij de titel van een vorst van een deel van een vroeger rijk, en van een klein gebied, die nog wel zekere rechten van souvereiniteit bezat, maar toch een van de Romeinen en hun keizers afhankelijk heerscher was. Het was daarom een lagere titel dan die van koning, hoewel Antipas ook wel koning genoemd wordt (Matth. 14:9; Marc. 6:14,22 v.v.), maar denkelijk slechts in den volksmond.
Soms schijnt deze titel ook wel hoofdzakelijk een naam geweest te zijn, waaraan zekere inkomsten verbonden waren. In dezen laatsten zin hebben Herodes (later „de Groote” genoemd), en Phasaël, en Pheroras hem eens gedragen.
Herodes de Groote liet bij zijn dood zijn rijk na aan zijn zonen, die elk een deel kregen: Archelaüs het grootste deel n.m.I. Judea, Samaria en Idumea, met den titel ethnarch, als erkend hoofd van het volk; Herodes Antipas kreeg Galilea en Perea, met den titel tetrach; en Filippus ontving Batanea, Trachonitis en Auranitis, eveneens met den titel tetrach.
Een paleis in Askalon met een drietal steden en met zekere inkomsten kwam aan Salome, de zuster van Herodes den Groote. Inzoover zouden we kunnen zeggen, dat hierbij de etymologische beteekenis van den titel tetrarch weer eenigszins tot haar recht kwam, al was het ook niet ten volle.