Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Cymbaal

betekenis & definitie

Een muziekinstrument. De cymbalen der Hebreën waren, evenals nog onze bekkens, van koper (1 Kron. 15 : 19).

Zij worden, nevens trommelen en andere instrumenten, bij openbare feesten, alsmede bij de door David verordende tempelmuziek, menigvuldig vermeld (1 Kron. 15 : 16, 28; 2 Kron. 5 : 12, 13; Ezra 3 : 10).nus ontkende dit recht der confessoren niet, maar wilde dat de vergadering der bisschoppen beslissen moest over de aanwezigheid van berouw en over de wederopname. Stelden de confessoren dat de Geest in hen sprak, Cyprianus oordeelde dat de Geest niet werkte zonder de goddelijke wet en de kerkelijke orde. „De kerk”, zoo leerde hij, „is gebouwd op de bisschoppen, en heel de handeling der kerk geschiedt door hen.” Zoo ontstond een scheuring. Tijdens Cyprianus’ afwezigheid van Carthago, tijdens de vervolging, had de presbyter Novatus een zekeren Felicissimus tot diaken gewijd. Fortunatus werd de bisschop dezer partij. De groep, waarvan deze mannen de leidslieden waren, wilden een zachte boetepractijk, zonder bisschoppelijke beslissing. Doch toen Cyprianus in 251 teruggekeerd was, riep hij eene synode te Carthago bijeen, en deze besliste, dat de libellatici (die, zonder dat zij geofferd hadden, in de vervolging van de overheid libellen of attesten hadden overgelegd, dat zij aan het bevel der overheid om te offeren hadden voldaan) eerst na oprecht berouw, en zij die geofferd hadden eerst in doodsnood mochten worden opgenomen, en dat de afgevallen presbyters moesten afgezet worden. Felicissimus werd geëxcommuniceerd.

In den Novatiaanschen strijd te Rome, waarin Novatianusde strengere boetepractijk verdedigde, en wel hen, die een doodzonde hadden begaan, maar niet de lapsi (die afgevallen waren van het geloof) wilde toelaten, wijl God alleen den zoodanigen vergeeft, en die de haeretici alleen door herdoop in de kerk wilde opnemen, koos Cyprianus partij voor Rome’s bisschop, Cornelius, die evenals Cyprianus het recht der bisschoppen over de wederopneming der gevallenen wilde handhaven, en die bewerkte dat Novatianus door een synode werd uitgesloten uit de kerkgemeenschap (251).

In den strijd over den ketterdoop verschilde Cyprianus van den bisschop van Rome, Stefanus. Stefanus verklaarde den doop, in kettersche gemeenschappen bediend, voor geldig, indien hij maar overeenkomstig de instelling, in den naam van Christus of in den naam der Drieëenheid was bediend. Alleen legde hij de zoodanigen, bij overkomst tot de kerk, de handen op. Cyprianus ontkende de wettigheid van den ketterdoop, en doopte hen, die door scheurmakers of ketters gedoopt waren, alsof ze niet gedoopt waren, voor de eerste maal. Hierin stemde Cyprianus overeen met zijn leermeester Tertullianus, maar week hierdoor af van het gevoelen, dat in de kerk van den beginne algemeen geheerscht had. In dezen strijd verdedigde Rome’s bisschop de verhevenheid van Rome’s stoel boven de andere bisschoppen, terwijl Cyprianus zich stelde op het standpunt dat alle bisschoppen gelijk zijn.

In de vervolging onder Valerianus (254—60), waarin vele geestelijken vielen, eischte de Romeinsche Proconsul Paternus, dat Cyprianus aan de góden zou offeren. Cyprianus weigerde, en werd deswege naar Curubis verbannen (September 257). Van hier uit zond hij aan zijn gemeente brieven van raad en troost. Kort hierop werd hij in zijn landhuis geïnterneerd en 14 September 258 door het zwaard gedood.

De geschriften van Cyprianus kunnen onderscheiden worden in verhandelingen en brieven. De verhandelingen, over het algemeen niet omvangrijk, zijn gelegenheidsgeschriften, waarvan wel het meest bekende is: De catholicae ecclesiae unitate (de eenheid van de algemeene kerk). De 81 brieven, die nog overgebleven zijn, zijn een gewichtige bron voor de kennis van de historie van de kerk uit dien tijd.

De beteekenis van Cyprianus is vooral hierin gelegen,

1° dat hij de gedachte van de eenheid der kerk heeft uitgewerkt, dat buiten de kerk, de moeder der geloovigen, die zoowel de reinen als de onreinen in zich opneemt, geen zaligheid is (extra ecclesiam nulla salus). Er is één kerk, welke zich openbaart in een menigte van kerken, evenals de zon wel vele stralen heeft, maar slechts één licht, en de boom wel vele takken, maar slechts één stam en wortel (de un. eccl. 5).
2°. Deze eenheid rust op de eenheid der bisschoppen. De bisschop, al wordt hij door de gemeente gekozen, ontvangt zijne macht rechtstreeks van God. De bisschoppen zijn dispensatores Dei et Christi, zij staan in plaats van God en zijn alleen van God afhankelijk. De gedachte van de organisatie van het Romeinsche rijk, waarbij de stadhouders enz. door den keizer benoemd worden, en in alles aan dezen verantwoordelijkheid schuldig zijn, heeft op deze theorie invloed geoefend. De bisschop is de poort tot het ambt. De ouderlingen en diakenen staan geheel onder den bisschop. De bisschop heeft de macht om te binden en te ontbinden. Eerst als de bisschop het teeken van berouw heeft goedgekeurd, kunnen de gevallenen tot de gemeente toegelaten worden. De bisschop is het hoofd der gemeente. In zijn handen berust het finantiëel beheer en de verzorging der armen. Hij is de alleenheerscher over de geestelijkheid, de vertegenwoordiger van Christus. De sleutel van leer, bestuur en tucht is in zijn hand. Zoo werd door Cyprianus’ invloed, die als raadgever in de Westersche kerk groot was, het ambt souverein.