Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Borselen, jan willem van

betekenis & definitie

Geb. Gouda 20 september 1825, overl.

Den Haag 24 september 1892. Leerling van zijn vader P. van Borselen en van A. Schelfhout; werkte later veel samen met J. B. Tom. Bekend Haags landschapschilder; sedert 1855 aldaar gevestigd; maakte ook aquarellen, etsen en litho’s.

Behaalde in 1861 een eremedaille op de Haagse expositie. Gaf les aan Th. E. A. de Bock en T. W. Ouwerkerk.Tentoonstellingen te Amsterdam en Den Haag van 1839-1892: landschaptekeningen, schilderijen, w.o. in het Haagse Bos; bij Het Loo; aan de IJsel; enz. AMSTERDAM -Rijksmuseum: landschap bij Schoonhoven. -Rijksprentenkabinet: enige tekeningen. GRONINGEN -Groninger Museum: boerderij aan het water; plas met bomen; landschap bij Zoetermeer; drie kinderen in een bos DEN HAAG -Gemeentemuseum: het slot Teylingen; een landschap; bosgezicht; boerderij. HAARLEM -Teylers Stichting: boslaan met vee; twee landschappen (aquarellen). MIDDELBURG -Zeeuws Museum: bosgezicht; aan de vaart. ROTTERDAM -Museum Boymans-van Beuningen: landschap (J.

W. v. Borselen f. 1867); landschap met boerenbegrafenis (aquarel).


Kunstkronijk 1861 (bldz. 34), 1865 (bldz. 34), 1867 (bldz. 34), 1873 (bldz. 40) en 1874 (bldz. 38); Hist. Galerij I (bldz. 13) en II (bldz. 224); Elsevier XIV 1897 (P.A. Haaxman jr., bldz. 383-396).

C. Vosmaer: 'Onze hedendaagsche schilders’, Amsterdam 1884.

Gram 1880; Luns; Marius; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek X; Plasschaert; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Van Hall I; Waller; Wurzbach.

< >