‘Hij heeft de lepel neergelegd’, hij is gestorven (omdat hij niet meer eet).
De tegenwoordig nog nauwelijks gebruikte uitdrukking was in vroegere tijden in het volksgeloof een stok achter de deur van de levenden: ‘Wie zijn lepel laat vallen, zal spoedig sterven. ’Joseph Virgil Grohmann (Aberglauben und Gebräuche aus Böhmen und Mähren) vertelt van de gewoonte om kinderen die achterbleven met praten ‘driemaal met een nieuwe lepel op de mond te slaan’; degene die dit uitvoerde was de peetoom. Lepeldieven betrapte men vaak na hun dood, dan scheen hun mond namelijk wagenwijd open te staan.