weekvrouw
(1900) (Barg.) vrouw die geld uitleent aan woekerrente. • Het zaakje ging teniet. Een handeltje in manufacturen “op de week” werd aangepakt, met hetgeen daar in den regel bijkomt: loopen, zwoegen, gedupeerd worden als men te eerlijk is tegenover de clientèle, menschen die niet van vandaag of gister zijn, maar steeds er op ui...