Wat is de betekenis van sfincter?

2024-04-20
Dokterswoordenboek

Jannes van Everdingen en Arnoud van den Eerenbeemt (2010)

sfincter

(uitspraak: SFINK-tur) Zie (ook) sluitspier

2024-04-20
Nederlands Logopedisch Lexicon

L.J.M. Bogaert (2007)

Sfincter

(m.), syn. sphincter; (voluit musculus sfincter), ringvormige sluitspier rondom een lichaamsopening die door contractie deze opening kan vernauwen of afsluiten; velofaryngeale ~, spier waarvan de vezels horizontaal langs de zijkanten van de farynx lopen.

2024-04-20
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Sfincter

sluitspier (anat.)

2024-04-20
Lexicon der Natuurgeneeskunde

Ernst Meyer Camberg (1981).

Sfincter

sluitspier aan uitgangen van holle organen (maag, galblaas, aars, blaas).

2024-04-20
Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

sfincter

(G., sphiggoo = samensnoeren), kringspier die een opening (aarsopening, maaguitgang) af kan sluiten.

2024-04-20
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Sfincter

Gr. voor sluitspier, zie aldaar.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Sfincter

m. (-s), (ook: kringspier, sluitspier), een kringspier die een natuurlijke opening kan afsluiten. De belangrijkste sfincters zijn: de sfincter ani (die de aarsopening afsluit), de sfincter Oddi (die de uitgang van de grote galgang naar de darm afsluit), de sfincter van de urineblaas en de sfincter pylori of maagportier (->pylorus).