nut (divers)
[~ genieten] I. bn. en bw. (-ter, -st) nuttig: -te lessen; 't is heus nergens toe -. II. o. 1. Eig. dienst en voordeel: het daarvan is algemeen erkend; - en genoegen; - en vermaak; doen, afwerpen, opleveren, stichten; van iets hebben; van of uit iets trekken; geen in iets zien; ten -te van; maatschappij tot van 't algemeen -; iemand t...