Wat is de betekenis van monteur?

2024-04-27
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

monteur

Het begrip monteur heeft 2 verschillende betekenissen: 1) iemand die monteert. iemand die voor zijn beroep machines, voertuigen of installaties en de onderdelen daarvan maakt, repareert, installeert, monteert of onderhoudt. 2) filmmonteur; editor. iemand die voor zijn beroep beeld- en geluidsmateriaal monteert (d.w.z. beeldfragmenten...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

monteur

monteur - Zelfstandignaamwoord 1. (beroep), (techniek) deskundige die machines, apparaten, leidingen e.d. in elkaar zet of herstelt Woordherkomst Naamwoord van handeling van monteren met het achtervoegsel -eur Synoniemen mecanicien, technicus, installateur Verwante begrippen werktuigkundige

2024-04-27
Jargon & Slang van Televisiemakers

Marc de Coster (2017)

Monteur

Monteur - degene die de montage voor zijn rekening neemt, die belast is met het knippen en samenvoegen der verschillende shots. Beter bekend onder de naam cutter.

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

monteur

monteur - zelfstandig naamwoord uitspraak: mon-teur 1. wie apparaten in elkaar zet en repareert ♢de machine doet het niet, er moet een monteur komen Zelfstandig naamwoord: mon-teur de monteur ...

2024-04-27
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Monteur

technisch vakman

2024-04-27
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

monteur

monteur - Personen die aan een constructie werken, zoals een stalen bouwwerk of brug, die bestaat uit het assembleren van gefabriceerde delen.

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

monteur

iem. wat masjiene ens. inmekaar sit, passer; iem. wat rolprente, toneelstukke saamvoeg.

2024-04-27
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Monteur

vakman, die de delen van een machine ineenzet, of monteert.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Monteur

zetter [v. edelstenen]; monteur; monteur de coups, verlakker.