kaduuk (caduc)
[→Fr.], bn. en bw., 1. bouwvallig (van gebouwen); in slechte toestand, versleten: door het vele gebruik is dat boek —; 2. (van personen) zwak, afgeleefd, afgewerkt, op: door overmatig werken is hij 3. (rechtspraak) gebrekkig, ongeldig.