Wat is de betekenis van inzepen?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

inzepen

met zeep insmeren. Voorbeelden: Ik lig bijna horizontaal in een vooroorlogse stoel in de kapperszaak onder HNY; mijn hals, kin en wangen zijn eerst ingevet en toen met een dikke kwast ingezeept, en een barbier houdt nu zijn in heet water verwarmde scheermes tegen mijn strot. Het is de eerste keer dat ik bij een kapper word geschoren....

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

inzepen

(1900) (Vlaanderen, inf.) (iemand) flink de waarheid zeggen, hard onder handen nemen, afstraffen, afrossen. Vgl. inpekelen*. • Hij begost ruzie te maken, maar ze hebben hem dapper ingezeept. (Amaat Joos: Waas Idioticon. 1900) • iemand inzepen, ertussen nemen. (P.C.J.M. Paardekooper: ABN-gids. 1969) • (Walter de Clerck: Nijhoffs Zui...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

inzepen

inzepen - Werkwoord 1. (ov) met zeep insmeren Woordherkomst samenstelling van in en zepen

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

inzepen

inzepen - regelmatig werkwoord uitspraak: in-ze-pen 1. met zeep insmeren ♢ voordat je onder de douche gaat staan, moet je je goed inzepen Regelmatig werkwoord: in-ze-pen ik zeep in (... ik inzeep) ...

2024-04-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

inzepen

- iemand inzepen, iemand op zijn kop geven, flink de waarheid zeggen of iemand een pak slaag geven, afstraffen of iemand foppen, beetnemen. WEMMEL 1 - ACHEL 3. Zonder Severens (lumbago) en Patrick Davids (rib) liet Avoc zich in de eerste fase inzepen. Na de eerste fase toonde Avoc een grote werkmentaliteit. - BvL, 19-11-2001.

2024-04-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

inzepen

(Iem.) flink de waarheid zeggen; foppen; afstraffen; ook: een pak slaag geven, afranselen.

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Inzepen

v., ynsjipje, -waskje.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Inzepen

(zeepte in, heeft ingezeept), 1. met zeep, met zeepschuim insmeren: het wasgoed inzepen; mijn barbier had mij al ingezeept en zou mij juist gaan scheren ; zich inzepen; — (oneig.) met sneeuw inwrijven ; 2. (fig.) iem. inzepen, (Zuidn.) hem foppen, ofwel afstraffen, afranselen.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

inzepen

zeepte in, h. ingezeept (met zeep of met zeepschuim insmeren; fig. Z.-N. afranselen, betaald zetten, beet nemen): het wasgoed inzepen; de barbier zeepte hem in.