Wat is de betekenis van Dij, persoonsvorm?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dij, persoonsvorm

3e en 4e naamv. van het oude pers. vnw. 2e p. enk. du, bij Zuidn. schrijvers nog wel voorkomende, overigens verouderd; (spreekw.) heden mij, morgen dij, lieden geldt het mij, morgen u.