Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

hondenbezitter

betekenis & definitie

iemand die een hond heeft.

iemand die een hond of meerdere honden bezit en daarvoor zorgt; bezitter van een of meer honden; hondeneigenaar; baas van een of meer honden.

Voorbeelden:
Daarbij gaat het om geluidshinder (hinderlijk geblaf), om vervuiling van de stad door hondenuitwerpselen, maar ook om agressief gedrag van honden. De kern van deze problematiek ligt soms bij de hond, maar zal meestal bij zijn "baas" moeten worden gezocht. De onderhavige bepaling is erop gericht de hondenbezitter op zijn primaire verantwoordelijkheid aan te spreken. Niet de politie, maar degene die de hond onder zijn hoede heeft, dient er voor te zorgen dat anderen zo min mogelijk last van die hond ondervinden.
http://www.rotterdam.nl/rotterdam/internet/overig/rdm/download/01apv.pdf, 2004

Het lopen viel toch tegen. Ze probeerde even de middenweg, maar de paar auto's die er hadden gereden, hadden met hun banden de sneeuw alleen aanzienlijk gladder gemaakt. En natuurlijk niemand op straat. Zelfs geen hondebezitter. Was het dan al zo laat? Ze probeerde al lopend op haar horloge te kijken.
Heere Heeresma, Heeresma helemaal, 1978

Op de 63ste dag van de betogingen in Belgrado tegen het bewind van president Slobodan Milosevic tartten de hondenbezitters het betoogverbod. Baasjes en bazinnen lieten in het centrum van de stad honderden honden van alle soorten en rassen uit.
De Standaard, 1997