vindt men gewoonlijk in cellen van zaden, wortelstokken, knollen en andere organen, waar reservestoffen worden opgeslagen. De z. ontstaan in kleurloze plastiden, amyloplasten, orn een meestal centraal gelegen punt door de periodieke (dagelijkse) afzetting van een nieuwe laag.
Onder het microscoop ziet men deze gelaagdheid vaak gemakkelijk, in andere gevallen pas na speciale behandeling. Tijdens de ontwikkeling van een z. kan de plastide verschillen gaan vertonen in haar activiteit, de z. wordt excentrisch. Behalve 1-korrelige plastiden vindt men in het plantenrijk er ook met 2 (later soms weer overdekt door gemeenschappelijke lagen), 3 of verscheidene, zoals bij haver. Vorm en opbouw der zetmeelkorrels zijn voor vele soorten karakteristiek, zodat men daarvan goed gebruik kan maken bij het onderzoek van voedingsmiddelen op vervalsingen.