Wanneer de eicellen van een hermaphrodiete plant {vrouwelijk) of van een hermaphrodiet dier (vrouwelijk) met goed succes door van hetzelfde individu afkomstige mannelijke geslachtscellen bevrucht kunnen worden, dan is die plant of dat dier zelf- of autocompatibel. Wanneer dit niet (of niet goed) mogelijk is, dan is ze zelf- of auto-incompatibel.
Voor z. wordt ook wel zelffertiel gebruikt en voor zelfincompatibel zelfsteriel, maar de eerstgebruikte termen verdienen de voorkeur: incompatibiliteit (d.i. niet-bij-elkaar-passen van op zichzelf deugdelijke geslachtscellen) dient van steriliteit (ondeugdelijke geslachtscellen of ontbreken van geslachtscellen) te worden onderscheiden.