(1865-1937), de jongste van de Tachtigers. Aanvankelijk impressionistisch dichter („Persephone en andere Gedichten”) en sterk onder invloed van Shelley en Kloos.
In 1889 brak hij met Kloos en met het impressionisme en individualisme en streefde voortaan naar een inhoudrijke poëzie, waarbij echter de vorm vaak te kort schijnt te komen („Aarde”, „De nieuwe tuin”, „Het brandende braambosch”, „Dagen en daden”). Ook als criticus („Stille tournooien”, „Luide tournooien”) en als dramaturg („Johan van Oldenbameveldt”, „Jacoba van Beieren”, „Cola Rienzi”) trad Verwey op de voorgrond. Toch was hij vooral een zoekende en studieuze geest, die tot de diepte van de dingen wilde afdalen en zich ook met energie aan de studie van filosofie en historie wijdde („Het leven van Potgieter”, „Toen de Gids werd opgericht”, „Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst”, „Ritme en metrum”).