(1879-1953), bijgenaamd Stalin (= van staal), sloot zich al vroeg bij de Russische revolutionairen aan en werd enkele malen naar Siberië verbannen. Hij werd een van de naaste medewerkers van Lenin en wist zich na diens dood (1924) van de dictatuur te verzekeren.
Berucht maakte hij zich door de genadeloze uitroeiing van elke vorm van tegenstand of bij niet voldoen aan de eisen, gesteld in zijn vijfjarenplannen. Dat heeft miljoenen boeren het leven gekost. De periodieke zuiveringen van partij en leger maakten daarnaast nog eens duizenden slachtoffers van zijn op den duur ziekelijke achterdocht, die even groot was als de haast goddelijke verering die hij zich liet welgevallen. Hij was een sluwe politicus, die na de Tweede Wereldoorlog aan de Sovjetunie een dominerende rol in Midden- en Oost-Europa verzekerde.