een fors leliegewas, dat in 1575 uit West-Azië naar Wenen werd gebracht. Uit de keizerlijke tuinen verspreidde hij zich zeer snel tot in volkstuinen.
Uit de geschubde bol ontwikkelt zich reeds in april een tot 1 m hoge stengel, die tot op het middenbebladerd is. Daarboven is hij kaal en draagt aan de top een kuif van groene schutbladen. Daaronder hangen 6-10 grote, steenrode of gele bloemen, wier reuk meestal niet aangenaam is.