Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gepubliceerd op 24-03-2021

Denemarken

betekenis & definitie

een koninkrijk tussen de

Noordzee en de Oostzee. Oppervlakte 43 000 km2, 5 milj. inwoners. Behalve het schiereiland Jutland omvat het de grote eilanden Funen, Seeland, Laaland en Bornholmen en tal van kleinere eilanden. De westkust van Jutland is vlak en door de vele zandbanken voor de scheepvaart zeer gevaarlijk (de Jammerbocht). Hier ligt dan ook slechts één haven van betekenis: Esbjerg. Aan de betere oostkust liggen tal van dorpen en welvarende steden.

Nog welvarender zijn de eilanden met hun vruchtbare weidevelden. Door de opleiding op talrijke landbouwscholen heeft Denemarken een zeer ontwikkelde boerenstand. Een derde deel van de bevolking vindt een bestaan in 209 000 kleine en middelgrote boerenbedrijven. Denemarken exporteert dan ook: boter, bacon, eieren, kaas, zaden, groenten en huiden. De industrie is in hoofdzaak agrarisch (zuivelfabrieken, suikerfabrieken, margarine-industrie, echter ook tabaks- en oliefabrieken). Een derde deel van de bevolking leeft van de industrie.

Het voornaamste industriegebied ligt in de omgeving van Kopenhagen, de fraaie hoofdstad op het eiland Seeland. Aan Denemarken behoren ook Groenland, het grootste eiland ter wereld, en de Faröereilanden in de Noordzee.