Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gepubliceerd op 24-03-2021

Cats, jacob

betekenis & definitie

(1577-1660), van geboorte een Zeeuw, die na zijn rechtenstudie stadsadvocaat te Middelburg werd, daarna pensionaris van Middelburg en Dordrecht en uiteindelijk raadpensionaris van Holland. Cats was van hervormd-protestantsen huize en een gefortuneerd man dank zij de inpolderingen.

Hij behoort tot de grote schrijvers van de Gouden Eeuw, maar niet zozeer om zijn artistieke kwaliteiten dan wel om de populariteit en de grote invloed die van zijn werk tot diep in de 19de eeuw is uitgegaan. Cats schreef als bezadigd man en als vermanend huisvader. Door zijn dichten wilde hij meewerken aan de rechtzinnige vorming van de calvinistische mens. Daarom richtte hij zich vooral tot het huisgezin, de kern van de maatschappij, (b.v. „Houwelick”, „Trou-Ringh”, „Spiegel van den ouden ende den nieuwen tyt”). Als volkspedagoog gebruikte hij typisch volkse middelen: het boeiend vertelde, doch doorzichtige verhaal, spreekwoorden en spreuken waarin een veelheid aan praktische levenswijsheid werd neergelegd, zinnebeelden en emblemata („Sinne- en Minnebeelden”). Cats was een goed verteller; als dichter verviel hij te gemakkelijk in een vervelende dreuntoon. Aan het eind van zijn leven schreef hij „Ouderdom, Buyten-leven en Hofgedachten op Sorghvliet”, een sterk autobiografisch werk; zie autobiografie.

< >