de gaswisseling bij levende wezens. Zuurstof wordt opgenomen en de door het lichaam gevormde koolzuur afgegeven.
Bij de mens wordt de luchtruimte bij het inademen in twee richtingen groter: door samentrekken van het middenrif wordt zij van boven naar onder groter en door het heffen van de ribben door middel van de tussenribspieren ook zijwaarts. Bij het inademen zetten de longen uit en nemen de instromende lucht op. Bij het uitademen ontspannen zich de spieren, de luchtruimte wordt kleiner en de longen verwijderen de verbruikte lucht. De ademhalingswegen zijn neus, mond, luchtpijp en bronchiën. In de neus wordt de ingeademde lucht voorverwarmd en gereinigd. De volwassene ademt 12-20 maal per minuut, de zuigeling 40-50 maal.
De ademhaling wordt geregeld door een speciaal centrum van de hersenen, dat door het koolzuurgehalte van het bloed geprikkeld wordt. Bij dieren in winterslaap is de prikkelbaarheid sterk gedaald. Bij waterdieren geschiedt de ademhaling vaak door kieuwen en bij insekten door trocheeën.
