Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

MIDAS

betekenis & definitie

Midas (Μιδας)

1. legendarische koning van Phrygië, over wie in de oudheid twee merkwaardige verhalen verteld werden.

Toen Midas’ onderdanen eens → Silenus, de opvoeder en trouwe begeleider van Dionysus, hadden aangetroffen terwijl hij in beschonken staat verdwaald was, ontving Midas hem gastvrij en zorgde ervoor dat hij bij Dionysus terugkwam. De koning mocht daarom van de dankbare god een wens doen, maar deed de dwaze wens dat alles wat hij aanraakte in goud zou veranderen. Toen bleek dat ook zijn eten en drinken goud werden, verzocht Midas Dionysus hem van zijn wens te bevrijden. De god willigde zijn verzoek in en droeg hem op zich te baden in de rivier de Pactolus; deze voerde sindsdien goudzand met zich mee.

Bij een muzikale wedstrijd tussen → Apollo en Pan kende Tmolus, die als scheidsrechter optrad, de prijs aan Apollo toe, maar Midas keurde deze beslissing af omdat hij vond dat Pan het mooist gespeeld had. Apollo was daarover zeer ontstemd en gaf de koning ezelsoren. Om deze voor zijn onderdanen te verbergen bedekte Midas zijn hoofd met een grote muts; alleen zijn kapper kwam het geheim te weten. Omdat die het niet voor zich kon houden, groef hij een kuil, waarin hij fluisterde: ’Koning Midas heeft ezelsoren’. Toen hij de kuil dichtgegooid had en er riet bovenop groeide, waren die woorden echter voor iedereen te horen als de wind het riet deed ruisen.

Beide verhalen bevatten zowel sprookjesstof als aetiologische elementen: het eerste wil mede een verklaring geven voor het goudzand van de Pactolus, het tweede voor de karakteristieke vorm van de phrygische muts.

De avonturen van Midas hebben weinig weerklank gevonden in de beeldende kunsten; alleen op attisch vaatwerk uit de 5e en 4e eeuw vC wordt soms de ontmoeting van Midas met Silenus afgebeeld (o.a. op een stamnos uit Chiusi in het British Museum).



Lit
. Ovidius, Metamorfosen 11, 85-193. - E. Kuhnert/W. Drexler (Roscher 2, 2954-2968). S. Eitrem (PRE 15, 1526- 1536). - F. Brommer, Bilder der Midassage (Archäologischer Anzeiger 56, 1941, 36-52). [Nuchelmans]

2. Midas, koning van Phrygië van ca. 740 tot ca. 695 vC, die behalve uit het phrygische tekstmateriaal en klassieke auteurs ook - als ’Mita van → Muski’ - uit contemporaine assyrische teksten bekend is. De assyrische bronnen maken duidelijk dat Midas afwisselend in goede en slechte verstandhouding met zijn assyrische tijdgenoten geleefd heeft. Uit een te Kalchu gevonden brief leidt men af dat tijdens een periode van toenadering een officiële assyrische vertegenwoordiger een bezoek aan het hof van Midas in → Gordium heeft gebracht. De annalen van Sargon II leggen getuigenis af van herhaalde vijandelijkheden tussen beide machten in het cilicische grensgebied (zie Hilakku) tussen 715 en 709. In het laatste jaar bood Midas door middel van een gezantschap zijn onderwerping aan de assyrische koning aan. Volgens de traditie zou Midas zelfmoord hebben gepleegd ten tijde van de → cimmerische strooptochten in Klein- Azië in het begin van de 7e eeuw. Volgens sommige archeologen is de z.g. ’Royal Tomb’ bij Gordium zijn begraafplaats. Griekse bronnen vermelden dat Midas met een griekse uit Cyme getrouwd was en de eerste buitenlandse vorst was die contact opnam met het orakel van Delphi. Een phrygische inscriptie in Midas-stad noemt Midas wanax, ’koning, heerser’, en lawagetas, ’legeraanvoerder’. De naam Mita(s) komt reeds in de anatolische onomastiek van het 2e millennium voor.



Lit
. M. J. Meilink, Mita, Mushki and Phrygians (Gedenkschrift Bossert, Anadolu Arastirmalari Helmuth Theodor Bossert, in Hatirasina Armagan 2, 1-2, Istanbul 1965, 317-325). M. Lejeune, A propos de la titulature de Midas (Athenaeum 47, 1969, 179-192). [Houwink ten Cate]

< >