Met deze naam pleegt men de taal aan te duiden van ca. 260 in een met het tarentijnse alfabet verwant schrift gestelde inscripties die gevonden zijn in het antieke Calabrië en Apulië (het gebied dat werd bewoond door de Messapiërs in ruime zin) en uit de 5e tot de 1e eeuw vC dateren. De interpretatie van deze teksten is nog slechts zeer ten dele gelukt, zodat het voor een definitief oordeel over aard en verwantschap van het messapisch nog te vroeg is.
Dat het tot de indo-europese talenfamilie behoort, lijkt wel zeker; de door sommige linguisten geponeerde nauwe verwantschap met het illyrisch is echter een slag in de lucht zolang we van het illyrisch zo goed als niets weten.Lit. Uitgaven der inscripties: F. Ribezzo, Corpus Inscriptionum Messapicarum (Rivista Indo-Greca-ltalica 6, 1922, 65-84; 7, 1923, 65-90; 9, 1925, 67-91; 10, 1926, 33-57; 16, 1932, 195- 208; 19, 1935, 57-80, 137-159). J. Whatmough, The Prae-Italic Dialects of Italy 2 (London 1933) 258-430, 530-540, 594-610. - E. Vetter (PRE Suppl. 6, 1935, 304-315). - O.
Parlangèli, Studi Messapici. Iscrizioni, lessico, glosse e indici (Milaan 1960). O. Haas, Messapische Studien (Heidelberg 1962). C. de Simone, Die messapischen Inschriften (Wiesbaden 1964). [Nuchelmans]