Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

GNOME

betekenis & definitie

Het woord γνωμη - algemene betekenis ’inzicht, mening, oordeel, advies, besluit’ - werd door de Grieken ook gebruikt als technische term voor ’spreuk’, d.w.z. voor een kernachtige verwoording van een algemeen geldig geachte levenswijsheid; de Romeinen spraken van een sententia. De gnome (bv. Γνωθι σεαυτον, Ken uzelf; Μηδεν αγαν, Niets te veel) onderscheidt zich van het apophthegma (αποφθεγμα) doordat dit laatste meer aan een anekdotische situatie is gebonden, bv. als antwoord op een vraag (voorbeeld: Toen men Diogenes eens vroeg op welke wijze men zich het best tegen een vijand kan verweren, zei hij: ’Door zelf een edel mens te worden’).

Het spreekwoord (παροιμια; latijn adagium of proverbium) gaat gewoonlijk van een bijzonder geval uit, dat metaforisch op soortgelijke gevallen toepasbaar is (bv. Ου παντος ανδρος εις Κορινθος εσθ ο πλους;, Een reis naar Corinthe - d.w.z. een kostbare onderneming - is niet voor eenieder weggelegd); het spreekwoord is bovendien volkser van aard en vrijwel steeds anoniem.De hele antieke literatuur, de bijbelse zowel als de indische, de perzische, de griekse en de romeinse, wemelt van de nome gnomen. In de toneelstukken van Euripides en Menander en in sommig wijsgerig proza zijn ze zo talrijk dat er aparte verzamelingen uit werden samengesteld, uiteraard met alle risico’s voor vervalsing. Tot een speciale literatuurvorm werden de gnomen bij → Phocylides en Theognis. In latere tijd werden grote bloemlezingen van griekse gnomen aangelegd, z.g. gnomologieën; het bekende z.g. Gnomologium Vaticanum draagt deze naam ten onrechte, omdat het hoofdzakelijk apophthegmata bevat. Bij de Romeinen waren vooral → Cato, Sallustius, Seneca, Tacitus, Juvenalis en Martialis meesters in het formuleren van gnomen. Een zeer heterogene verzameling is ons bewaard gebleven in de Sententiae van de mimendichter → Publilius Syrus. Vermelding verdienen ook de z.g. → Dicta Catonis.

Lit. K. Homa/K. von Fritz (PRE, Suppl. 6, 1935, 74-90). -

E. Ahrens, Gnomen In griechischer Dichtung (Würzburg 1937). C. Meister, Die Gnomik im Geschichtswerk des Thukydides (Diss. Basel 1955). L. Sternbach'O. Luschnat, Gnomologium Vaticanum e codice Vaticano Graeco 743 (Berlin 1963). W. Görler, Μενανδρου γνωμαι (Diss. Berlin 1963). F. Giancotti, Mimo e g. Studio su Decimo Laberio e Publilio Siro (Messina 1967). [Nuchelmans]

< >