Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

GATH

betekenis & definitie

Gath (hebr. gat: perskuip?), kanaanitische stad, vermeld in de brieven van Amama, volgens Joz 11,22 bewoond door Enakieten, o.a.

Goliath (1Sm 17,4; 2Sm 21,19.22; 1Kr 20,5v), later hoofdstad van een der vijf districten in het land der Filistijnen (Joz 13, 6), Siklag (1Sm 27,6) en Moreseth-G. (Mich 1,14). Als koning wordt ten tijde van David een zekere Achis genoemd (1Sm 27,2-11; vgl. Ps 56,1). Gath werd door David veroverd (1Kr 18,1: onzekere tekst), door Rehabeam versterkt (2Kr 11,8) en door Azarja ontmanteld (26,6), nadat Hazael de stad veroverd had (2Kg 12,18). In 711 werd Gath (gi-im-tu) door Sargon II van Assyrië veroverd (Am 6,2) bij gelegenheid van zijn veldtocht tegen Asdod (AOT 350-352; ANET 286v). De ligging van het oude Gath is onzeker; voorgesteld zijn de teil van 'araq el-mensije (aldus Abel 2,235v; Beyer, ZDPV 54, 1931, 134w); en minder waarschijnlijk, de teil es-safi (Elliger, ZDPV 57,1934, 148vv; Galling, BRL 1 70-172); een bespreking van de talrijke hypothesen vindt men bij O. Procksch (Gat, ZDPV 66, 1943, 174-191); zelf stelt hij bet-gibrin voor. Ook teil en-nagile komt in aanmerking; vgl. S. Bülow/R. A. Mitchell (IEJ 11, 1961, 101-110). De opgravingen (sinds 1956) op de teil seh ahmed el-'areni schijnen de identificatie met Gath niet te bevestigen.Lit. S. Yeivin, First Preliminary Report on the Excavations at Tel 'Gat' 1956-1958 (Jeruzalem 1961). H. E. Kassis, Gath and the Structure of the ’Philistine’ Society (JBL 84, 1965, 259-271). [v. d. Bom]

< >