Ambitus (letterlijk ’rondgang’) duidde in Rome oorspronkelijk het rondgaan bij de kiezers aan, op het forum of het Mars-veld, van de candidaten voor een openbaar ambt om stemmen te werven.
Reeds spoedig gaf de verkiezingscampagne aanleiding tot omkoperij en andere misbruiken; de term ambitus onderging aldus een pejoratieve betekenisverandering en duidde voortaan de ongeoorloofde vormen van stemmenwerving aan. Deze werden verboden bij verschillende leges de ambitu, de eerste van 432 vC, gevolgd door o.a. de lex Poetelia van 358, de lex Cornelia van 81, de lex Aurelia van 70, de lex Calpurnia van 67, de lex Tullia van 63, de lex Licinia van 55 en de lex Pompeia van 52. Ter berechting van ambitus-delicten werd in de tweede helft van de 2e eeuw vC een speciaal hof ingesteld, de quaestio perpetua de ambitu.Lit. L. M. Hartmann (PRE 1, 1800-1803). - G. Chaigne, L’ambitus et les moeurs électorales des Romains (1911).
[Nuchelmans]