(3) Een groep bits of cijfers van n posities, die als een eenheid wordt verzonden. Over het algemeen wordt er een codeerprocedure toegepast op die groep bits of cijfers ten behoeve van de foutencontrole.
(4) Bij het verwerken van tekst is dit een tekstdeel, waarvan het begin en het einde door de gebruiker met de positie-aanwijzer van een beeldschermterminal worden aangegeven.
(5) De gegevenseenheid, die wordt verzonden tussen een toepassingsprogramma en een terminal, dat volgens de standaardwerkwijze is aangesloten (ACF/VTAM).
(6) Een begin- of een procedureblok (PL/I).
(7) Een vooraf bepaald gebied voor bestanden op een schijvengeheugen.
(8) Een onderafdeling van een spoor op een diskette.
(9) Een gedeelte van een programma of van gegevens, die in één sector van een schijvengeheugen zijn opgeslagen.
(10) Het gedeelte van een gegevensverzameling, waartoe toegang wordt verkregen op het fysieke toegangsniveau (READ/WRITE). Een blok kan één of meer fysieke records bevatten en kan in één of meer fysieke records zijn opgenomen.