Gepubliceerd op 01-11-2017

tijgen

betekenis & definitie

tijgen - Werkwoord
1. (verouderd) beschuldigen

tijgen - Werkwoord
1. (verouderd) ergens naartoe gaan
Zij tijgen 's zondags tweemaal ter kerke.
2. (verouderd) aan iets beginnen
Wij tijgen aan het werk.

Woordherkomst
Weiland (1810) onderscheidt twee werkwoorden. "Tiegen" ging later op in "tijgen".
*tijgen-teeg-getegen (Middelnederlands: tiën): beschuldigen
**vgl. tuigen (getuigen, overtuigen)
*tiegen-toog-getogen: erop uit trekken, iem. ergens naartoe leiden
**vgl. ziehen