Gepubliceerd op 02-11-2017

sjoel

betekenis & definitie

sjoel - Zelfstandignaamwoord
1. (Jiddisch-Hebreeuws) gebedshuis van jood|joden

sjoel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sjoelen
♢ Ik sjoel
2. gebiedende wijs van sjoelen
sjoel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sjoelen
sjoel je?

Woordherkomst
Herkomst: Jiddisj van Asjkenazische jood|joden, en het Duits Schüle - school

Synoniemen
synagoge

Verwante begrippen
kerk, moskee, tempel, Drit Sjoel, Neie Sjoel, beet haknesset, beet knesset, beet tefila, beis haknesses, beis knesses, esnoga, mikdasj meat, sjtiebel, snoge