Gepubliceerd op 14-11-2017

ereboog

betekenis & definitie

ereboog - Zelfstandignaamwoord
1. boog opgericht ter ere van een persoon of roemrijk feit
Het gilde leeft in Liessel. Het haalt het oud papier op in het dorp en heeft de Sint-Hubertuskapel herbouwd. Als het gilde koningschiet, loopt het halve dorp uit. Dan hebben 28 buurten 28 erebogen gemaakt om de uiteindelijke nieuwe koning hulde te brengen. Van de 45 actieve leden (alleen mannen) zijn er 27 jonger dan zestig. Hoofdman Van Someren: „Wij hoeven hier niet ons best te doen nieuwe leden te werven.”
De ereboog van spuitwater raakte de zwijgzame Brodka. Hij is de brandweer trouw gebleven. Hij meldt zich buiten de wedstrijdmaanden nog steeds op de kazerne in Lowicz. Hij heeft een vast ritme: een dienst van 24 uur, twee dagen vrij. Zijn krachttrainingen doet de olympisch kampioen 1.500 meter vaak tijdens de loze uren op de kazerne, als het alarm niet afgaat en er weinig anders te doen valt.

Woordherkomst
samenstelling van Naamwoord van handeling van eren en boog met het invoegsel -e-

Synoniemen
erepoort, praalboog, triomfboog, welkomstboog