Labyrinth (Gr. laburinthos) was bij de oude Grieken een met allerhande houtsoorten beplante vlakte, waar tusschen tal van kleine gebouwen stonden en zo verdeeld, dat wie er inkwam er zonder gids niet meer uit kon. Dergelijke labyrinten vond men op Creta, Lemnos en in Egypte.
De afleiding van dit woord is nog niet opgehelderd. Later beteekende het een gebouw oï een onderaardse ruimte, waarin men door de vele gangen oï vertrekken licht verdwalen kan. Een der beroemdste was het labyrint op Kreta (bij Vondel „der Kretensen doolhof" genoemd), waarin de Minotaurus (z. d. w.) zich ophield. Dit labyrinth heeft echter alleen in de verbeelding der dichters bestaan. Een ander beroemd labyrinth was het Egyptische, dat 1500 kamers boven en even- zoveel beneden den grond moet gehad hebben. Van dit bouwwerk zijn in 1888 de grondslagen teruggevonden in de nabijheid van een piramide, waarin de stichter van het labyrinth begraven werd.