I. [v. MNed. runde, runne = boomschors] gemalen eikeschors als looimiddel voor de bereiding van leder.
II. [Eng. = o.a. loop, aanloop, verloop, van to run = o.a. lopen, hardlopen, rennen, hollen]
1. renloop, snelle loop;
2. stormloop, grote toeloop van personen op een gebouw, spec. op een bank die in financiële moeilijkheden verkeert;
3. (cricket en honkbal) loop tussen wickets resp. honken die als punt telt;
4. (scheepv.) reis van een schip, spec. baggermolen, van de ene haven naar de andere.