[Fr. -iste, Lat. -ista, Gr. -istès] uitgang van persoonsnamen (of van verpersoonlijkingen):
1 bewerker: antagonist, ebenist e.d.;
2 aanhanger van een -isme als leer enz. (maar niet altijd -ist): darwinist, calvinist, atheïst, feminist; beoefenaar van een taalwetenschap: Germanist, Anglist; spec. bespeler van een muziekinstrument: pianist, violist, harpist, organist e.d.;
3 wie zich beroepshalve of als amateur met een bepaalde zaak bezighoudt: bloemist, filatelist;
4 -ist komt ook onsystematisch voor in bep. namen: trappist, bovist (naam van een paddestoelsoort), of als aanduiding van een vorm van bestaan: ubiquist (overal voorkomende plant of dier).