[Fr.]
1 (mechanica) grootste uitwijking van een trillend punt uit de evenwichtstoestand (bijv.: slingerwijdte van slinger van een klok);
2 (elektromagnetica) grootste uitwijking van een elektromagnetische trilling (bijv. bij radiogolven, licht) uit de evenwichtstoestand;
3 (kosmografie) opgangsamplitude of morgenwijdte: boog van de horizon tussen het punt van opkomst van een hemellichaam en het oostpunt (het punt op de horizon dat precies het oosten aangeeft); ondergangsamplitude of avondwijdte: idem tussen punt van ondergang en het westpunt.