m
Tweestammige Germ. naam, ongeveer met de betekenis ‘uitblinkend in het leger1,
uit Har-, Her- ‘heer, leger” (zie -her-) en -bert 'glanzend, stralend, schitterend’ (zie brecht-). Vroegere vormen in Holl.: Herbaren, Habemus, Harbaren, Harpaer, Harper, Herpen Harpaer van der Bijnchorst (1343) = Herbaren v.d. B. middeleeuwse vleivormen: Hap, Hebbeken, Hepken (Den Bosch e.o.). Zie ook Harper en Herbed.