voor de Buizerd en Roofvogels in het algemeen en Stekker voor Torenvalk en Sperwer. Rijnja 1983 noemt Steekvleugel op Zuid-Beveland voor Torenvalk en Sperwer; de eerste l is hierws. door vergissing (bij hetvolken/of door de enquêteur) terechtgekomen.
De namen sluiten aan bij soortgelijke namen in Vlaanderen: Steekveu(g)ele [Joos 1900; Teirlinck 1908-1922], Steekveugel, Steekvogel [Lievevrouw-Coopman 1950-1955], Stekveugel, Stekvogel [De Bo 1873/1892], Stekker, Stekpiet, Stuiker en Stuikvogel [WVD] voor over het algemeen de kleinere soorten Roofvogels. Het eerste deel duidt op het 'steken, prikken' van de prooi; mogelijk duidt het eerste deel van Stuikvogel op 'kneuzen' van de prooi. Lievevrouw-Coopman en WZD noemen ook nog Stikveugel, duidelijk ook een variant, maar mogelijk met de gedachte dat de Roofvogel zijn prooi doet stikken.