Saxicolarubicola (Linnaeus: Motacilla) 1766, lange tijd in de literatuur te boek staand, tot de afsplitsing van zuidafrikaans Gewone Bontrokkie, als Saxicola torquata (Linnaeus: Motacilla) 1766. Bonte kleine Tapuitachtige vogel met een rode borst, zwarte kop en keel en witte zijhalsvlek.
Bij B&O 1822: "Het Witborstje, Motacilla Rubicola L." De soort staat niet vermeld in de lijst van niet-broedvogels van deze auteurs, dus zouden deze weten van het broeden van deze soort in N. De naam "Roodborst-tapuit" als officiële N naam wordt genoemd in Schlegel 1858, met als toevoeging: "Ook Witborstje en in Gelderland Roodborstige walduker genoemd." Schlegel 1852 was echter van het voorkomen van deze markante vogel in N niet op de hoogte. Gavere & Bemmelen 1856 vermelden: "54a. Saxicola rubicola, Bechstein. Twee of drie malen in de omstreken der stad Groningen waargenomen." Wickevoort Crommelin et al. (januari) 1858 vermelden (p.209/ 210): "54a. Saxicola rubicola, Bechst.; den 18den Maart 1854, bij Harderwijk gevangen, en den 24sten Mei 1856 in de duinen nabij Zandpoort geschoten.
Beide voorwerpen zijn in mijne verzameling. Cr. Broeit jaarlijks in de duinen der provinciën Noord- en Zuid-Holland." en op p.289: "aan den duinkant bij Haarlem gewoonlijk 'kleine stag' of 'stompstaartje' geheeten." Een officiële N naam wordt in deze publicaties niet gegeven, kennelijk bij gebrek aan deze. Blijkens de overtuigende gelderse en haarlemse volksnamen, hierboven vermeld, was de vogel vóór 1858 in N slechts lokaal bekend.Fries Swartkieltsje ('zwartkeeltje') en D Schwarzkehlchen (<D Schwarzkehliger Wiesenschmätzer) wijzen op de zwarte keel bij het volwassen Lat Saxicola ('steen- of rotsachtig gebied bewonend') en E Stonechat kloppen uiteraard voor de Nederlandse situatie niet. Lat torquata ='met een halsketen om' (vgl. Beflijster) wijst op de witte zijhalsvlek. Voor de etymologie van borst zie sub Blauwborst; zie ook Tapuit.