Gepubliceerd op 16-11-2020

Mathoen

betekenis & definitie

Oude N naam voor een bepaalde weidevogel, naar de omschrijving op de oudste vindplaats te oordelen: de Tureluur. {vD 1904/1970: "(gewestelijk) pluvier, mv. mathoenders". vDE 1993 verwijst naar Kiliaan (c.1600) en geeft ook de betekenis "pluvier". Houttuyn 1763 geeft als N naam voor Linnaeus' 10e 'Plevier', Charadrius himantopus, "Mathoen".

Uit Linnaeus' omschrijving blijkt duidelijk dat de Steltkluut bedoeld is. Deze soort komt (kwam?) in de Lage Landen echter nogal zeldzaam voor (wel bij voorkeur op zeer natte weilanden), zodat we kunnen veronderstellen dat Houttuyn een oude, in onbruik geraakte N naam voor 'een bepaalde weidevogel (met rode poten)' hier mooi kon 'invullen'. Als naam voor de Steltkluut is Mathoen ook verder nergens meer terug te vinden!} Junius 1581 omschrijft Mathoen met "Haematopus Mathoen quasi haemathoen, a sanguineis cruribus". Junius heeft ws. de Tureluur (E Redshank, D Rotschenkel) op het oog gehad. {De naam Haematopus wekt nu associatie met de Scholekster. Maar deze soort maakt minder kans de vogel van Junius te zijn, want de pootkleur van deze soort is matroze (niet zo opvallend rood), terwijl de Scholekster t.t.v. Junius ws. in de Lage Landen zeldzamer, in elk geval veel onbekender, was dan nu.} Zie ook Maethoen en Madelief.{In het Vriezenveen (Ov) bestaat nog de naam Moathenne ← voor de Grutto, eveneens een karaktervogel van wei-/hooiland [B&TS p.111]. Nóg weer een andere karaktervogel van hooiland is de Kwartelkoning, wiens namen soms ook hiermee in verband gebracht worden, zoals in fries Miedkreaker, E Meadow Crake en (mogelijk) DMahdervogel (>?AlteMad).

Wanneer de weilanden erg nat worden (plasdras-situatie), kunnen daar ook andere Ralachtigen terecht, waarvan dan mogelijk ook weer de namen getuigen: D Miethhuhn (1899) (=Waterral), D Mott-Heunlin (1763) (=Waterral), D Motthühnchen (1899) (=Klein Waterhoen) (>? Mondhühnchen), D Matkern en Matknelzel (1899) (=Porseleinhoen) [Houttuyn 1763; Hennicke 1899]. Het is vrij aannemelijk dat meermaals soorten met elkaar werden verwisseld.} ETYMOLOGIE Nmat-, made <mnl made (1282), mêde, maet, meet 'weiland, hooiland', is een afleiding van maaien, evenals mad (een maaiersterm) [VT; NEW; vDE]; E meadow <middelengels medwe <oudengels mxdwe <germ mëpwö, mëpö. Voor fries miede, miedlan zie sub Miedkreaker; dwingeloos mao(laand) (toponiem Lheedermao), drents maot [Smit 1996; Weijnen 1996]; D Matte <mhd matte, mate (ohd matoscrech 'Sprinkhaan', letterlijk 'weide-springer'). Idg *met<idg *më 'maaien'.

TOPONIEMEN Made (NB), Hoogmade (ZH) en Alkemade (ZH), en vgl. de vogelnaam Madelief ← en de plantennaam Madeliefje (Bellaperennis).