Gepubliceerd op 16-11-2020

Kalanderleeuwerik

betekenis & definitie

Melanocorypha calandra (Linnaeus: Alauda) 1766. Enkele malen in N waargenomen forse Leeuweriksoort uit ZuidEuropa en Noord-Afrika.

Voor Leeuwerik, zie aldaar.ETYMOLOGIE In vDE 1993: "Kalander <mnl calandre, calander." MH 1932 bij deze mnl namen: "Eene soort van leeuwerik." In N of België zal deze zelden naar hier afdwalende soort niet of nauwelijks uit het veld bekend zijn geweest. Lockwood 1993 maakt melding van de namen Calaundre en Chalaundre in E bronnen uit de 14e en 15e eeuw, waarbij niet zeker is welke soort bedoeld werd (c.1340: "chalaundre and wodelarke"). Het woord komt uit oudf, waar men er ws. de Kalanderleeuwerik mee aanduidde, maar in Engeland was het een 'abstracte', heerlijk zingende Leeuwerik, alleen bekend uit de hoofse literatuur [Lockwood sub Calaundre]. Dit was dan ws. ook het geval bij mnl Calander; het mnl ww. calanderen 'zich aan luidruchtige vrolijkheid overgeven' wijst daar ook op.

Uit Van Maerlant c.1266 de volgende dichtregels: vs.875 Calendris dats die calander:

Soeter singhetcume1 enighe ander, Ende dats die sake twi si staen In gaiolen vaste ghevaen2.

Nochtan dinct si vergheten al3 Haren karker ende haer mesval, Ende singhet altoes in der ghebare, Als of haer ghevanghenesse wilde ware Ende conterfaet der voghelijn sanc Altoes met hare kelen clanc.

Bi desen voghele machmen verstaen4 Hem die met minnen es bevaen, Dat een swaer karker es ende soete.

Cume hevet hi enighe moete5 Om yet te pensen dan omme sanc, Ende om feeste ende om spel ghemanc.

Der minnen karker geeft hi prijs, Want et dinct hem een paradijs.

Gr kalandros = Kalanderleeuwerik [Coomans de Ruiter et al.; Jobling 1991]. Via volksLat kalandra, calendris is de naam in vele talen terecht gekomen en ook in de wetenschappelijke naam. vDE geeft als synoniem 'Ringleeuwerik'. Hoe Gr kalandros etymologisch verklaard moet worden, is niet bekend. Men zou kunnen opperen: kalandros <kulindros 'cilinder', duidende op de 'ring' of (platte) cilinder om de nek van de vogel (duidend op de zwarte zijnekvlekken; de ring is dus niet compleet).

Mnl calander betekent ook: 'mangel tot glanzing van weefsel, leer en papier'. De VK (c.1616) noemt het bijbehorende ww. als volgt: "kallanderen (het lijnwaet) ... polire" (Latpolire 'polijsten, glad maken') en voegt daar de F en E equivalenten 'calendrer' en 'galaunt' aan toe. De insectennaam Klander of Kalander, Trogoderma granarium, heeft een andere etymologie, is namelijk na dissimilatie uit oudf charanton 'korenworm' ontstaan. 1 2 3 4 5

1 nauwelijks
2 En dat is waarom ze in vogelkooien gevangen worden gehouden
3 Toch lijkt zij alles te vergeten,

Haar kerker en haar treurige toestand En zingt steeds maar alsof haar gevangenis weelde is, En bootst de zang van andere vogels Altoos met haar keelklanken na.

4 Deze vogels kun je vergelijken

met iemand die bemint, wat een zware opgave is, maar ook een prettige.

5 Nauwelijks heeft hij enige tijd om aan iets anders te denken dan zang en feesten en spel. Hij zingt een loflied op de kerker van de liefde; het is hem als een paradijs.