Gepubliceerd op 16-11-2020

Hanne Hannebroek Hanneke Hannik Hans

betekenis & definitie

Volksnamen, afgeleid van de mansnaam Hans of Johannes (Weijnen: Johanna) voor een tamme Ekster, Zwarte Kraai, Kauw en/of Vlaamse Gaai.

Bij Junius 1581 Hanneken (voor de Kauw) (zo ook in HG), in de VK (c.1618): "hanne. i. exter. Pica."

D Hanneka, Hannike, Hansel, maar ook Jacob en Klaas, zijn volksnamen voor de Kauw [Wüst 1970] {Hannckin in Gesner 1555 [Suolahti] zou een vlaamse naam voor de Kauw zijn en is dus, anders dan Wüst 1970 aangeeft, geen D. De naam is ws. ook niet correct gespeld (de c moet eene zijn).} De namen hebben een enigszins spottend karakter, samenhangend met dezelfde spottende waarde van deze namen voor een persoon met een sullig karakter. Hiervan is het mooiste, nog levende voorbeeld hansworst 'belachelijk persoon' (zie ook Jan Pottagie-Eend), maar er zijn ook tal van spreekwoorden en uitdrukkingen met Hans, waaruit doorgaans minder fraaie eigenschappen aan de kaak worden gesteld: Wat Hansje niet leert, zal Hansje niet weten; Hans komt door zijn domheid voort; Kwyt wie Hantsje demosk 'de vogel is gevlogen'. MetHansje-in-dekelder werd het kind in de moederschoot bedoeld (dus eigenlijk ook het toppunt van naïeviteit). Het ww. hannesen betekent 'treuzelen, beuzelen, knoeien'. Ook in het D kent men Hänschen (al sinds de 14e eeuw) om de spot te drijven met allerlei eigenschappen, Hanneken 'sukkel, Hannes' (zie ook Hannegen) en (nederduits, 18e eeuw) Hankemeier >N hannekemaaier (oorspr. 'Westfaling die (c.1710) in de hooitijd in N gras kwam maaien'; later: 'ongemanierde kerel, houterige vent'). Vgl. ook Veelnk sub Veiling. [Wahrig 1992; Van Beckum 1952; B&TS 1995 p.53; Wüst 1970] Misschien houden de vogelnamen verband met het kinderspelletje 'Hansje-mijn-knecht', waarbij een 'Hans' is, die allerlei opdrachten te vervullen krijgt en allerhande zaken moet aanbrengen; sommige tamme Kraaiachtigen voerden ook allerlei, meest glimmende voorwerpen aan.

Het element -broek versterkt de ongunstige betekenis. Een 'broekje' is een aankomend, onervaren jongmens. Nog ongunstiger is de broekschijter 'lafaard' en de inversie schijtebroek. Ook van de naam Hannebroek bestaat de inversievorm Broekhanneke ←. Ook Broekikster (=Vlaamse Gaai) op Zuid-Beveland houdt hiermee misschien verband. Dat de onderhavige vogelsoorten niet altijd in een even goed daglicht stonden/staan, blijkt ook uit het vlaamse gezegde Van eksters en kraaien wordt men beschetterd ('door dwazen wordt men beschimpt'). [Ter Laan 1967; vD 1970; vDE; NEW 1992; Swanenberg 1998]. Zie ook Hannewuiten.

{Meertens 1949 verklaart hier broek als 'drassig land', maar de Vlaamse Gaai broedt nauwelijks op Zuid-Beveland, vindt daar namelijk zijn goede biotoop niet! [Teixeira 1979; vgl. ook Weijnen 1996 sub broekikster]. B&TS 1995 geven een andere verklaring, verband houdend met broek 'stameind van een boom', waar dan het nest zit [Swanenberg 1998 p.74 verwijstvoor deze uitleg naar De Bo 1892]; Post 1991 verklaart broek als een volksetymologische verandering uitkeltisch brek 'bont'.}