Gepubliceerd op 16-11-2020

Grote Jager

betekenis & definitie

Stercorarius skua (Brünnich: Catharacta) 1764. De grootste der zgn.

Jagers ← of Roofmeeuwen. Schlegel 1852 vermeldt hem als in N waargenomen soort, als volgt: "De groote strontjager. Volgens den Heer TEMMINCK aan onze zeekust waargenomen." Door toedoen van Temminck is er ook een afbeelding gekomen van de soort in deel V van de NV van Nozeman & Houttuyn (1829). De naam 'Strontjager' zal afkomstig zijn van vroegere zeevaarders, dus dit mag men als volksnaam kwalificeren. Het element ‘Grote', evenals bij de andere soorten ‘Kleine', ‘Kleinste' en ‘Middelste', is het boekenaandeel in deze namen. Omdat de Grote Jager op IJsland en in Schotland, maar niet in Scandinavië broedt, is het niet verrassend dat Linnaeus 1758 de soort niet kende.

Niettemin noemt Houttuyn hem wél, onder de naam Bruine Meeuw, want: "Een Vogel, die van de Schryvers Cataractes of Cataracta genoemd wordt, om dat hy zo plotsling neervalt op zyne Prooy, voert in Engeland den naam van bruine Meeuw, en hy is de Gannet van Cornwall, zo RAY zig verbeeldt..." Houttuyn was op dit punt goed geïnformeerd: Jackson 1968 noemt nu nog de E volksnamen Brown Gull en Cornish gannet (p.44). Wat de "Schryvers" betreft, dit waren de grote onder de schrijvers over vogels of ook de Klassieke schrijvers uit de Oudheid, zoals bijv. Aristoteles en Plinius. Jobling 1991 (p.45) vermeldt dat de naam Katarrhaktes voor een roofzuchtige zeevogel voorkomt bij Aristoteles en Dionysius, maar dat de diagnose niet zeker gesteld kan worden. Gr katarrhdktes1 'steil' verklaart Houttuyns woorden (het plotseling neervallen op zijn prooi). Het mooist voldoet aan dat beeld de Jan-van-gent, een vogel, die de Grieken misschien uit het westelijk bekken van de Middellandse Zee kenden. De kans daarop is vele malen groter dan dat de Grieken de Grote Jager zouden kennen!Jonston 1660 beeldt op Tab.47 twee vogels af, die met zeer veel moeite als Jagers herkend kunnen worden (de vogel linksboven met de naam "Cepphus" heeft de voor een juveniele Jager karakteristieke lichte, gebandeerde stuit, op de figuur meer de staartbasis). Op Tab.56 linksonder staat een goed getroffen afbeelding van een Grote Jager (met de karakteristieke 'manen'), waarbij denaam"SkuaHoieri".2 Over het algemeen was er in het verleden geen kennis over het verschil tussen de vier Jagersoorten; pas na Linnaeus 1758 zijn de soorten geleidelijk aan bekend geworden en op wetenschappelijk verantwoorde wijze beschreven zijn. De Grote Jager is nog relatief gemakkelijk; deze kwam dan ook vrij kort na Linnaeus 1758 het eerst aan bod: in 1764 door de Noor Brünnich.

Skua is ook de officiële E naam voor de soort; het is de gelatiniseerde vorm van ferös Skuv (4e nv.), Skuvur (Skugvur) <oudnoords skufr. Volgens Lockwood 1993 betekent dit laatste 'kwastje' en zou het tegelijkertijd een zuivere ono zijn. Coomans de Ruiter et al. 1947 gaan uit van de ijslandse naam Skamur; ijslands skum 'donker'. Misschien heeft oudnoords skuggi 'schaduwbeeld' hiermee van doen (vgl. NEW 1992 sub schouwen); de g wordt nl. nog geschreven in ferös Skagvur.

1 Van dit Gr woord afgeleid is Lat cataracta >N cataract 'waterval'. B&O 1822 hebben de toenmalige wetenschappelijke naam "Larus Catarractes L." (bij gebrek aan kennis van de onderhavige soort) fout geïnterpreteerd en geven dan als N naam: "De watervals-Meeuw" ←.
2 Henrik Hojer was een arts in Bergen, Noorwegen, die, deels via de N professor Pieter Pauw (1564-1617), in contact stond met de Vlaming Charles de l'Escluse (1526-1609), beter bekend als Carolus Clusius en van 1593 tot zijn dood hoogleraar in de 'exotische zoölogie' te Leiden. Door dit contact kon Clusius afbeeldingen maken van voor die tijd onbekende vogels, zoals Grote Jager (de afbeelding die Jonston 1660 overgenomen heeft), de IJsduiker, de Papegaaiduiker en de Reuzenalk. Uit een andere hoek der aarde kende Clusius de Dodo.

< >