Gepubliceerd op 16-11-2020

Geitekop Geitenkop

betekenis & definitie

Volksnaam en/of oude naam voor de Grutto ←, zonder verdere verwijzing genoemd in B&TS (p.111: Geitekop) en in Houttuyn 1763 (p.231: Geiten-Kop), waarvoor deze auteur verwijst naar de naam bij de oude Grieken, luidende Aigo-kephalos (p.231 en р. 235) (Gr aïE, aix 'Geit', Gr Ke^aAp kephalé 'hoofd, kop'). Volgens Houttuyn zou bij de Engelsen de vertaling Goat-head gebruikt worden voor dezelfde vogel (de Grutto dus).

In België zou volgens B&TS de naam Geitemelker ← ook voor de Grutto gebruikt worden; dit zou verband kunnen houden met twee F namen die slechts in een accent verschillen: F Tète-chèvre 'Geitenmelker' ←) enF *Tête-chèvre ('geiten-kop' =Grutto).{Frenzel gaf in 1801 de naam Capella (Lat; letterlijk ' Geitje') aan het geslacht der Snippen [Coomans et al. 1947 p.117en 154] vanwege het (als een Geit) blatend geluid dat de Watersnip bij de balts maakt. Jonston 1660 vermeldt de naam Capella bij een herkenbare afbeelding van een Kieviet, een naam die de Ouden reeds kenden en volgens Houttuyn 1763 ws. gegeven is wegens de kuif, die zweemt naar een Geitenbaard. Mogelijk is er bij de naamgeving hier en daar verwarring geweest; vgl. ookHemelgeiten Bokje.} ETYMOLOGIE N Geit <mnl gheit, gheet [jvM с. 1266]; Sijs 2001 meldt een onl woord voor ' Geit' in de Lex Salica, 8e eeuw; fries geit; oudsaksisch get; D Geiß <mhd/ohd geiz; E Goat <oudengels gat; ijslands/noors geit, zweeds get, deens ged <oudnoords geit; gotisch gaits jonge Geitenbok, ypuapog' (vert. Wulfila (310-383)). Oergermaans *yait-s, een zgn. wortelnomen [VT]. Lathaedus 'jonge Geitenbok' (<*ghaidos), sabijns faedus 'Geitenbok'. Idg *ghaido <idg *ghai'punt, scherp', verwijzend naar de nog spitse horentjes van het jonge dier.

Voor mogelijk andere verwante woorden zie sub Geitenmelker. [Janzén 1937 Bock und Ziege. Wortgeschichtliche Untersuchungen; De Tollenaere 1982, Notizen zu germanischen Etymologien, in Zeitschrift für vergleichende Sprachforschung 96: 141-144; VT; NEW.]

< >