Gepubliceerd op 16-11-2020

Braamsluiper

betekenis & definitie

Sylvia curruca1 (Linnaeus: Motacilla) 1758. Bij ons broedende grasmussoort, die erg lijkt op de Grasmus ←, maar daarvan vooral in de zang verschilt (zie Molenaartje).

Meer dan de Grasmus leeft de Braamsluiper tamelijk verborgen, 'sluipt' a.h.w. door de struiken en dan eventueel ook struiken met doorns (Meidoorn bijv.); struiken als Braam Rubus L. zijn echter niet de eerste keus van de Braamsluiper, veeleer komen deze voor in de biotoop van Grasmus en Tuinfluiter ←.BENOEMINGSGESCHIEDENIS Braamsluiper en Grasmus zijn dikwijls bij het volk en in de oude vogelliteratuur verward of niet van elkaar onderscheiden geweest. Linnaeus 1758 bijv. onderscheidde deze soorten niet en gaf in zijn summiere omschrijving van zijn "Motacilla curruca" zowel een kenmerk van de Grasmus ("supra fusca") als van de Braamsluiper ("subtus albida").

Volksnamen als Braemschietertje (op ZuidBeveland) en Bremetaatsj (Limburg) worden gegeven aan de Grasmus. WBD vermeldt een groot aantal variante namen met Braam- en Bremvoor zowel Grasmus en Braamsluiper als Tuinfluiter. De E volksnaam Nettle Creeper (letterlijk '(brand)netelkruiper') wordt zowel aan Grasmus als aan Braamsluiper toegedacht. Fries Toarnhipperke ← 'Braamsluiper' correspondeert in het benoemingsmotief wel met Braamsluiper (toarnbei(beamke) ='braam(struik)'), maar ook met deens/noors Tornsanger 'Grasmus'! Zie ook stellingwerfs Heegdeknippertien en fries Kofjebruntsje.} De oudste opgave van de naam van het lemma is in NV 1789, tegelijk met het synoniem Brummeldiefje ←. De afgebeelde vogel daar is vermoedelijk echter iets anders dan een Braamsluiper (nl. een Tuinfluiter). Dit ondersteunt eens temeer de stelling dat de naam Braamsluiper nu bij de verkeerde soort is aanbeland, en in het kielzog daarvan ook volksnamen als Babbelaartje ← en Brummeldiefje.

B&O 1822 tonen een andere curieuze vergissing: zij gaven de officiële naam Braamsluiper twéé keer op, voor twéé verschillende soorten "Motacilla Passerina L." en "Motacilla hortensis Bechstein" (dit is de Tuinfluiter!). Bij Schlegel 1852 wordt de naam Braamsluiper (cursief) gekoppeld aan Sylvia curruca (dit dan ten onrechte, maar tot nu toe is het zo gebleven); het provisorische hiervan toont Wickevoort Crommelin 1858, die zegt dat men bij Haarlem alle Sylvia's grasmusch noemt, maar Sylvia curruca in hetbijzonder: kleine grasmusch.

ETYMOLOGIE braam: N Braam (=Rubus) (gewestelijk brummel) <Braeme, breme, brummelberen-struyck [VK c.1618 p.141,146] <mnl brame, braem, brem, resp. brummel 'Bremstruik Sarothdmnus scopdrius'; fries brombei, brommelbei; D Brombeere <ohd bramberi <ohd beri 'bes' en ohd brama 'doornstruik'; vgl. etymologie doorn sub Doorndraaier. E (naast Black-berry) bramble2 <middelengels bremble, brimble <oudengels brxmble <oudengels brxmel <oudengels brom (>E broom 'brem(struik), bezem'); <idg *bhrem, *bhrom <idg *bher 'spits uitstekend, punt, doorn'.

ETYMOLOGIE sluiper: <N sluipen <mnl, mnd slupen; Dschlüpfen (naastschleichen <ohdslihhan) <mhd slüpfen, slupfen <ohd slupfen, intensivum van ohd sliofan; E slip <oudengels slupan; oudnoords sleppa; gotisch sliupan. Deze woorden komen in betekenis vrijwel overeen met het element -smus in Grasmus ←.

1 Wilms 990226,4 geeft uitgebreide toelichting op curruca.
2 VoorEBrambling'Keep'ziesub Barmsijs.

< >