Phylloscopus bonelli (Vieillot: Sylvia) 1819 (1). Een Boszanger uit ZuidwestEuropa ( = 'Westelijke Bergfluiter').
De in de Balkan voorkomende ondersoort is recent als soort afgesplitst (waarvoor zie sub Balkanbergfluiter). Beide worden af en toe in N en België vastgesteld, de Westelijke Bergfluiter meestal in het late voorjaar aan de hand van de zang (een 'droge' triller). In N voor het eerst in 1958, in België broedde de soort reeds in 1899. De N naam zal daarom het eerst in België zijn opgetreden en daar weer 'ontleend' zijn aan het D. De soort lijkt nogal op de Fluiter ←, maarmisto.a. diens gele borst.De biotoop bestaat uit loof- en naaldbos in heuvelachtig en bergachtig gebied, maar in het laatste geval op de lagere berghellingen. De naam Bergfluiter dient dus in de eerste plaats om verschil met de Fluiter (trachten) aan te geven, want een 'montane' soort in de ware zin des woords is de Bergfluiter niet. Niettemin heet de soort ook in andere talen naar het voorkomen in bergachtig bosgebied: D Berglaubsanger, zweeds Bergsangare, deens Bjergbvsanger, ijslands Bergsöngvari, pools Swistunka górska, serv.-kr. ZviZdak gorski, tsjechisch BudniCek horsky.
In veel andere talen is de soort genoemd naar de It ornitholoog en entomoloog Franco Andrea Bonelli (1784-1830), naar wie ook (in enkele talen) de Havikarend ← is genoemd.
Bonelli had contacten met de Fransen Cuvier en Baillon (en Vieillot), met Temminck en vooral met Alberto della Marmora op Sardinië. Hij was professor in de zoölogie aan de universiteit van Turijn en schreef Catalogue des Oiseaux du Piémont (1811), waarin 264 vogelsoorten stonden vermeld [M&M 1988].
(2) Volksnaam voor de Wulp; naar diens melodieuze, enigszins fluitende roep '-fluiter' genaamd. Op grond waarvan het element 'Berg-' aan de naam is geplakt, is mij onduidelijk; wellicht is dit ook weer in de eerste plaats om verschil aan te geven met andere '-fluiters', zoals de Waterfluiter (=Regenwulp).
ETYMOLOGIE berg: N berg <N bergh [VK c.1618] <mnl berch <onl/oudnederfr berg (858 [VT]); achterhoeks berg, barg, nederduits Barg <oudsaksisch berg; fries berch <oudfries berg, birg; D Berg <mhd berc <ohd berg; E barrow 'grafheuvel' <oudengels beorg {E mountain is niet etymologisch verwant; voor E borough zie sub Burgemeester}; oudnoords bjarg, berg; gotisch bairgahei 'gebergte, bergachtig landschap'. Buiten het germ: oudiers bri ‘heuvel', avestisch barezah, armeens barjr, hettitisch parkus, oudindisch brha(n)t (alle ='hoog'). Idg *bhregh, vermoedelijk van idg *bher'dragen; optillen'.