Gepubliceerd op 16-11-2020

Alk (1)

betekenis & definitie

Alca torda Linnaeus 1758. Kolonievormende zwart-witte zeevogel met eigenaardig zijdelings afgeplatte snavel, die buiten het broedseizoen op zee langs de kusten van de Lage Landen in wisselend aantal te vinden is.

De naam Alk voor de zeevogel komt voor in Houttuyn 1763 (p.81), die wijst op oudere namen Alca of Alka bij de "Schryvers" en "Alk, gelyk hem de Noorwegers noemen." Linnaeus 1758 verwijst bij zijn (éénduidige) beschrijving van de soort naar de naam Alca bij Clusius (1605). Linnaeus kende dus de Alk. Als Zweed zou hij met de in de Oostzee broedende Alkachtigen inderdaad goed bekend moeten zijn, maar in zijn werk uit 1758 vinden wij de Zeekoet ft, die we wel zouden verwachten, niet terug. In plaats daarvan vinden wij de Dikbekzeekoet (Alca Lomvia dan toch) en de Kleine Alk (Alca Alle), maar deze komen slechts bij hoge uitzondering in de zweedse wateren. Er moet dus vrijwel zeker worden aangenomen dat de door Linnaeus gehanteerde wetenschappelijke namen bij de verkeerde soorten zijn terecht gekomen. Een ander voorbeeld van onduidelijkheid: het woord 'alle' (in Alle alle, de wetenschappelijke naam voor de Kleine Alk) en het woord 'grylle' (in Cepphus grylle = Zwarte Zeekoet) zouden volgens Linnaeus' eigen zeggen synoniemen, want slechts lokaal verschillende dialecten (nl. op Öland resp.

Gotland) voor dezelfde vogel zijn (cit. Coomans de Ruiter et al. 1947 p.130). Dit is des te aannemelijker aangezien de Zwarte Zeekoet op beide eilanden veelvuldig voorkomt; de Kleine Alk niet of bij hoge uitzondering. De namen 'alle' en 'grylle' kunnen echter ook op uitsluitend de Zeekoet of op uitsluitend de Zwarte Zeekoet slaan (gezien de verspreiding van deze soorten in de Oostzee), of misschien toch op allebei, maar in dat geval heeft Linnaeus het mis wat betreft de opmerking dat de namen synoniem zijn. {alle en grylle zijn dan misschien wel synoniemen, maar ze zijn niet etymologisch verwant; zweeds grylle <grytle <gryt 'dierenhol in een steenhoop' ?<Lat crypta <Gr (vgl. N grot); zweeds Sillgrissla 'Zeekoet'; zweeds Sill 'Haring'.} Pontoppidan beschrijft in 1763, vijf jaar na Linnaeus' Systema Naturae (1758), voor het eerst, nemen we aan, de Zeekoet, maar hij gebruikt als soortnaam het deense woord aalge, dat in het rijtje scandinavische woorden 'rond alka' past (alka, alke, alk, aalge, alle, *al(l)a (De Vries 1967, sub alk)).

ETYMOLOGIE N Alk [1763], fries Alk (De Vries 1912); D (Tord1)alk, EAuk [Ray 1674] en de latinisering Alca [Clusius 1605] <deens Alk, noors Alke, ijslands/faeröers Alka <oudnoords alka 'Alk, Alkachtige' [De Vries 1962a; Lockwood 1993]. Holthausen 1934 en NEW 1992 noemen echter oudengels ealce (betekenis?). Groenlands Agpa ‘Dikbekzeekoet' lijkt iets op het scandinavische woord. Laps Halka 'Alk' lijkt zóveel op Alka, dat dit wel een leenwoord zal zijn.

De Vries 1962: oudnoords alka is opgebouwd uit *al(l)a + k-suffix, dat dikwijls gebruikt wordt om diernamen mee te vormen (vgl. haukr sub Havik en maki sub Meeuw; voorts kraka 'Kraai', vakr 'Buizerd' en gotisch ahaks 'Duif' [Kluge 1899 § 61b]).

NEW (1962a en 1992) ziet verwantschap met Lat olor 'zwaan' en Gr eléa2 'moerasvogel', terwijl vDE 1993 daar nog middeliers ela [>iers Eala '(Knobbel)Zwaan'] aan toevoegt en het 'bindend element' van een klanknabootsende basis veronderstelt. Dit laatste moet dan begrepen worden als halfonomatopee, omdat al deze vogels immers verschillende geluiden maken. Indien we er van zouden uitgaan dat het scandinavisch Alka een zuivere klanknabootsing is, dan juist is het de vraag van welke soort precies het geluid nagebootst is. Dat 'alle' op Öland gebruikt zou zijn ter aanduiding van het geluid van de Kleine Alk en deze vogel zelf, valt als mogelijkheid onmiddellijk af zodra men de broedgebieden van deze soort op de kaart opzoekt. {Een hele serie citaten in Coomans de Ruiter et al. 1947 p.130, die Lönnberg (1927-1929) citeren, welke op zijn beurt Hantzsch citeert, is daardoor overbodig.} Lockwood 1993 (sub Auk, p.25) voert aan, dat de oerbetekenis van oudnoords alka ‘nek, hals' is overgegaan op de vogel Alk (Alca torda) vanwege de gewoonte om zijn nek te strekken na landing op de broedrots.

Samenvattend overzicht van bovenstaande theorieën en eigen conclusie (zie ook Wilms 970209/17): NEW ziet alka opgebouwd uit een grondwoord *al(l)e + k-suffix; gezien de analoge voorbeelden die dit werk geeft (alle met een ksuffix), klinkt dit aannemelijk; Lockwoods alka (één woord) =nek is dan niet meer relevant. Ook de wel geponeerde verwantschap met Gr Alkuön 'Ijsvogel' valt zodoende af, want dit is opgebouwd uit alk+ suffix -uön (en niet: al+ -kuön). Dat *al(l)a verwant zou zijn met Lat Olor (=Zwaan), is ws. onjuist. In Olor betekent het grondwoord 'wit', en Alkachtigen zijn, zeker in het zomerkleed, juist overwegend zwart. Als men van de correctheid van Olor <'wit' uitgaat, kan Olin Olor niet óók nog eens een klanknabootsende vorming zijn! Als men dan voor *al(l)e uitgaat van een klanknabootsende vorming, is Lat Olor in ieder geval niet verwant! *al(l)a zou iets als ‘roepen', ‘lawaai maken' kunnen betekenen, volgens De Vries 1977 [Wilms 970209,2], maar ijslands jalmr 'lawaai' behoort bij oudnoords gjalla (vgl. onder Nachtegaal). Alkachtigen op debroedkolonie maken inderdaad veel lawaai, wat overigens niet typisch voor deze soorten is; ook Drieteenmeeuwen en Aalscholvers kunnen er wat van.

Een alternatieve betekenis van *alazou kunnen zijn: 'eetbaar, voedzaam, vet'. Deze betekenis zit in E/norn Alamöttie 'Stormvogeltje' [Lockwood 1993] en mogelijk ook in Elegug, Eligug 'Alk, Zeekoet' [cöntra Lockwood 2003] en in N Aal (zie sub Aalreiger). Ook deze betekenis kan goed met Alkachtigen in verband gebracht worden: onder vaak levensgevaarlijke omstandigheden plukten de bewoners uit de omgeving (de eieren en de jongen van) de Alkachtigen van de vogelrotsen voor de consumptie.